Vorige week dinsdag organiseerde RIBW Alliantie een ochtendworkshop over ervaringsdeskundigheid. Waar staan we op dit thema, en hoe kunnen we een stap verder zetten?
In een organisatie die ervaringsdeskundigheid inzet, gaat dat onderwerp iedereen aan. Niet alleen de deskundige zelf en zijn of haar collega’s, ook en zeker bestuurders hebben een rol. Gelukkig zijn de deelnemers aan de workshop ervaringsdeskundigheid van RIBW Alliantie op 21 mei van divers pluimage; er zitten ervaringsdeskundigen, teamleiders, managers en bestuurders van allerlei organisaties om met elkaar te praten over de inzet ervan. Iedereen wil er wat mee, maar in de organisaties van bijna alle deelnemers blijkt het in de praktijk lastig.
‘Ik heb nog nooit iemand negatief gehoord over ervaringsdeskundigen,’ zegt Edwin ten Holte, bestuurder bij RIBW Nijmegen Rijnlanden aan het begin van de ochtend, ‘maar toch is er veel onduidelijkheid over de functieomschrijving van een ervaringsdeskundige.’ Dat komt onder andere omdat een ervaringsdeskundige vaak apart wordt gezet, denkt hij.
Het begint al bij de definitie, waar vaak veel energie aan op gaat: wat is een ervaringsdeskundige precies? Gaat het om het inzetten van je eigen ervaring in je werk, of komt er meer bij kijken? Wat is het verschil tussen ervaringsdeskundigheid en ervaringskennis?
Ook inhoudelijk blijken er haken en ogen. Je wilt als ervaringsdeskundige ruimte en vrijheid om je naar eigen inschatting in te zetten, maar collega’s hebben er behoefte aan te weten wat je doet en kunt. Werkgevers willen weten waar ze aan toe zijn, maar dat kan niet altijd.
Voorbeeld
Tegelijkertijd zijn er veel mooie voorbeelden. Enik Recovery College bijvoorbeeld, waarvan oprichter Martijn Cole ook aanwezig is. Of Howie the Harp. Ervaringsdeskundige Josephine deelt een recent voorbeeld: na een zware nacht waarin haar zoon een flinke paniekaanval kreeg, besluit ze moe en een beetje wiebelig toch naar werk te gaan. De aanval van haar zoon raakte haar extra, omdat ze dit zelf ook heeft meegemaakt; ze voelt zich niet alleen bezorgd maar ook schuldig.
Haar eerste cliëntafspraak bij de RIBW-instelling waar ze werkt, blijkt met een moeder van wie een van de kinderen last heeft van paniekaanvallen. Als Josephine haar eigen verhaal deelt, blijkt de moeder daar veel troost en herkenning uit te putten. Ook in de werkgroep die ze ’s middags moet begeleiden, blijkt haar persoonlijke verhaal een goed middel om het gesprek op gang te krijgen.
Na de verhalen en onderlinge tafelgesprekken is de stemming aan het einde van de ochtend enthousiast, er zijn al veel mooie dingen en ideeën. Maar de boodschap is ook: we zijn er nog niet.